vrijdag, september 22, 2006

Mama's wereld


Ik herinner me hoe ik mijn gelovige moeder uit wilde leggen dat goed en kwaad niet bestaan. Onder het motto ‘Nothing is impossible’ ben ik voor mezelf de discussie aangegaan. Voor het gemak vroeg ik mijn moeder terug te gaan naar het moment van geboorte. Doe alsof je zojuist, een enkele minuut geleden, geboren bent. En wel hier in deze kamer waar wij ons nu bevinden. Stel het je voor. Wat zie je, en wat neem je waar? Je ziet daglicht wat je oog bereikt, en vele dingen die je het zicht ontneemt op de hemel. Je kunt het geen naam geven, je kent nog geen definities, de wereld is een grote leegte. Je herkent een enkel iets: lichtintensiteit, de stem van de moeder en een overlevingsdrang. En besef nu dat dit kleine wezentje op dit moment in theorie de meest ‘objectieve’ persoon zou kunnen zijn op aarde, wanneer het de mogelijkheid zou hebben om te communiceren. Maar goed, zelfs communicatie is aangeleerd, en zelfs communicatie is op zichzelf een leegte waarin alleen gedefinieerde, globale overeenkomsten kunnen worden overlegd. Dus eigenlijk is iets wat tot communicatie in stáát is, al haast niet meer objectief te noemen, als zijnde een slachtoffer, ongevraagd. Dit gaat nu te diep om hier op verder te gaan. Terug naar de theoretische mogelijkheid dat er een manier is waarop objectieve communicatie met deze pasgeborene mogelijk is. Ik zou naar de klok wijzen en vragen wat het is. Zij zou het antwoord me schuldig zijn gebleven. Een benijdbare situatie. Zo ongerept, zo schoon, zo vrij van alle meningen. Zo vrij van alle definities, zelfs levend zonder besef van goed en kwaad. Kan dat dan? Jazeker. Van natúre wel. Ik heb een opvoeding gehad van vele opvoeders. Elk moment, elk persoon, elke mening is opgestapeld en heeft een zaadje achtergelaten in mijn geestelijke voortuin. En alles wat mij wil bereiken moet door deze tuin heen. En al die zaadjes zijn bomen geworden, sommige nog struiken, sommige afgestorven, al met al heb ik geen heldere rechte horizon meer zoals deze tere baby die hier voor me ligt. Om toch enigszins een gelijk, en zo natuurgetrouw beeld te krijgen van de werkelijkheid zal ik dan ook uit mijn ivoren toren moeten komen. Normaliter was het de gewoonste zaak van de wereld dat de externe wereld mij kon bereiken via het doorlopen van mijn geestelijke tuin. Maar wetende dat bomen moeilijk wijken, en onkruid de paden onbegaanbaar kan maken, is het niet moeilijk om aan te nemen dat de buitenwereld mij niet meer in een rechte, reële verhouding kan bereiken. Ik zal van mijn troon af moeten en moeten bekennen dat voor een goede interpretatie van de externe wereld ík zelf naar de horizon moet. Ik zal de bomen in mijn tuin moeten kunnen relativeren. Elke boom bestaat enkel in mijn geest. Het moment dat deze verlichting tot mij doordringt kan ik, met de vrúchten uit mijn tuin, wat de tere baby voor mij nog niet heeft: zoals communicatie, proberen… enkel proberen, een zo objectief mogelijk beeld te scheppen van de externe wereld. Dus ook beseffende dat communicatie in een taal van woorden waarin ook de woorden gedefinieerd zijn, de ware onbevlekte lading van het te beschrijvene zal verdoezelen. Maar het is de hoogste vorm van overdracht die wij als mensen kennen, en we zullen het ermee moeten doen.
Ik kon nu beginnen om uit te leggen dat de baby en ik heel dicht bij elkaar stonden. De basis principes van de baby heb ik ook. De baby leeft, omdat het leven in de baby leeft. Het leven wil óverleven in de baby. De baby zal daartoe enkel gericht zijn op het eigen leven. De baby zal enkel egoïsme tonen. Alhoewel het begrip nu misschien een nare klank heeft (wat wordt veroorzaakt omdat dit woord door de ‘tuin’ van de lezer van dit stuk moet, u dus, en u niet afdaalt naar de horizon waar u dus zonder vooroordeel kennis had kunnen nemen van de context waarin het gebruikt gaat worden) is het een absolute eerste levensbehoefte. Egoïsme. Voedsel voor zichzelf, rust voor zichzelf, aandacht voor zichzelf. Om zelf te kunnen overleven. Wat de baby aan egoïsme nodig heeft, zal de verzorger aan altruïsme weer moeten afstaan. De verzorger zou zelf niet meer aan overleven toekomen als dit niet eens een keer ophoudt. Of in elk geval zou de verzorger een hoop levensenergie kwijt raken die hij anders aan zichzelf had kunnen wijden. Deze situatie is dan ook enkel het resultaat van de macht van het ‘leven’. Eraan ondergeschikt zijn. Communicatie en de menselijke geest maken het dan ook mogelijk om deze situatie niet altoos te laten duren. We kunnen de baby zelfverzorgend maken. Maar dat gaat niet zonder enig nadeel. Hij zal gebruik gaan maken van dezelfde bronnen als waar ik gebruik van maak. Hij gebruikt dezelfde lucht, dezelfde koolhydraten en dezelfde fysieke ruimte. Ik zal haar moeten leren delen, om zelf te overleven. Ik zal duidelijk moeten maken dat wanneer zij kiest om even egoïstisch door te gaan als waarin zij geboren is, zíj wel langer leeft maar ik theoretisch niet. En als we allebeí zo door zouden gaan er maar één zou overleven, de slimste of de sterkste. Ik zal duidelijk moeten maken dat er een balans gevonden dient te worden. Egoïsme tot op het hoogst nodige voor zowel jou als mij, en dan maar hopen dat we elkaar binnen dat kader niet in de weg zitten, en voor de rest houden we dus rekening met elkaar want dat zal voor ons beíden positief zijn. Als jij honger hebt, zal je je dus niet ’s nachts in mijn slaap moeten vergrijpen aan mijn arm, maar maak van koren meel en bak een brood. Zelfde doel, maar de weg er naar toe is verschillend. De ene weg is voor mij niet schadelijk en heeft op mij geen levensverkortende of levensschadende werking en de andere wel. Kortom, om dingen duidelijk te stellen aan deze baby zal ik de levenspositieve zaken moeten gaan betitelen, en daarmee tevens ook de levensnegatieve. Ik kies voor respectievelijk de termen goed en kwaad. Ik had ze ook omgekeerd kunnen gebruiken, of het totaal iets anders kunnen noemen. Ik bemerk bij mezelf het gevoel dat ik een natuurlijke overhand heb over de baby. Door mijn altruïstische instelling in het begin heeft zij haar eerste jaren kunnen overleven. Dit schiep een natuurlijke ongelijkheid. Er is een natuurlijke hiërarchie ontstaan. Mijn woorden wegen zwaarder voor haar, dan haar woorden voor mij. Ik heb meer ervaring. Ik leef langer. Ik heb meer wijsheid vergaard. Oh, wat een blindheid om nu niet al te constateren dat het zwaarder wegen van mijn woord, alleen gestaafd is op emoties. Op de nog maar jonge struikjes in het tuintje van de baby, ondertussen al ruim tiener, en de bomen die in mijn geestelijke tuin staan. Maar ik kan het niet kwalijk nemen, welk mens durft en heeft het vermogen zo objectief naar zichzelf te kijken? Goed, zelfreflectie later wel, nu eerst terug om baby de balans uit te leggen en wel op zo’n manier dat elk individueel leven zoveel mogelijk kan leven, en het leven als collectief er niet onder lijdt en andersom. Balans. Wat een toverwoord. Maar ik was zojuist tot de conclusie gekomen dat ik vanuit een (mis)groeid, natuurlijk evenwicht, aan haar kon wijsmaken wat dus goed en kwaad was. Ik kon het zelf benoemen. De lege tuin indelen. Het egoïsme zit net zo goed in mij als dat het in haar aanwezig is. Ik leeft tenslotte ook nog steeds, als resultaat van natuurlijk egoïstisch gedrag. Altruïstisch gedrag heb ik al getoond. Ik heb haar groot gebracht. Er staat nog een rekening open. Ik kan haar onder het mom van ‘goed’ dingen laten doen die in feite alleen mij goed uitkomen. Respect tonen voor mij. Mij helpen met mijn bezigheden. Voedsel bereiden voor mij. Ik voel dat een natuurlijk overhellende balans omslaat in een onnatuurlijk maar wel ego-strelend gedrag van macht. Het enige wat ik hoef te doen is het plaatsen van definities onder de noemer goed. Of kwaad, maar net hoe het uitkomt. Ontsproten in mijn brein, een vrucht aan de boom die in mijn geestelijke tuin groeit. Misschien is die boom wel ooit door mijn vader gepland. Het bestaansrecht van die boom ontleen ik aan mijn vader. Kom daar niet aan. Waarschijnlijk heeft mijn opa ooit, op dat zaadje weer bij mijn vader gestrooid. Goed, nu doet dat er niet meer zoveel toe. Feit is, dat ik nu het nog vrij jonge tuintje van haar aan het bezaaien ben. En ik kan maar beter nu nog maar wat zaadjes planten waarvan ik weet dat de vruchten mij bevallen. Ik zal de vruchten later wel zo beschrijven dat zij ze als vanzelfsprekend ook zal gaan waarderen, en de smaak komt dan vanzelf wel. En als ik nou meer tuintjes kon bewerken dan alleen die van haar? Van misschien wel honderd mensen tegelijk? Zou de uitwerking dan hetzelfde zijn. Nee, helaas niet. Iedere tuin heeft weer zoveel zaadjes van andere in zich, die gemakkelijk de mijne overwoekeren. Maar ik wil zoveel mogelijk mijn vruchten zien in de toekomst. Want ook al kan ik ze dan lang zelf niet meer op, ik deel ze wel met anderen. Ik ben niet zo egoïstisch als het lijkt. Maar ik geeft toe, macht is verslavend. Ik ben zelf het eind van een lange keten. Ik heb het onstoffelijke, het stoffelijke, het levende en zelfs een geest in me. Ik ben een mens. Ik ben het einde van alles wat op aarde zich bevindt. Ik zie alles onder mij. Ik wil hebben. Omdat alles in mij is vertegenwoordig, zie ik ook alles als mijn bezit. Fysiek bezit is al lang niet meer genoeg. Ik wil ook bezit van het niet stoffelijke. Dit is nog een terrein waarop ik winst kan boeken tegenover mijn medemens. Onontgonnen gebeid. Entrepreneur zijn. Dat zit wel in me. De zaadjes heb ik al, de vruchten zijn me al bekend, al is het in fantasie misschien. Ik heb het goede met de wereld voor, maar zeker met mezelf. Ik moet gaan zaaien. Bij mijn vroegere baby heb ik het gedaan, nu bij de rest. Honderd mensen was een nobel begin? Nu zeg ik: hoe meer hoe beter. Maar, mijn zaadjes hebben concurrentie van vele andere zaadjes. Hoe krijg ik die onderscheiding? Kan ik dan misschien terugvallen op mijn natuurlijk evenwicht zoals dat altijd zo goed werkte bij mijn baby? Nee, ik heb alleen een natuurlijk evenwicht gecreëerd bij mijn baby, daarom ging het bij haar zo gemakkelijk. Alleen ik, en een paar bekenden, waarvan ik hun zaadjes (en daarvan de vruchten) kon, bewerkten haar tuin. Voor macht heb ik iets anders nodig. Ik moet een onnatuurlijk evenwicht gaan creëren. Ik moet het mezelf wijsmaken dat het voor mijn overleven, noodzakelijk is. Ik moet het mezelf nog meer wijsmaken dat wanneer mijn zaadjes vruchten gaan dragen, het voor een ieder positief zal zijn. Ik ben op een missie. Gezonden door het onnatuurlijke. De onnatuurlijke, passieve vorm van egoïstische overlevingsdrang: macht. Wie zal ik nu kunnen aangrijpen om direct bij al mijn toehoorders een stukje vrij land in hun tuintje te kunnen bemachtigen? Welk stukje land is bij een ieder nog het minst bewerkt? Het stukje land hetwelk is gereserveerd voor het onverklaarbare. Dat stukje wordt vaak ingezaaid, en haast niets komt uit. De zaadjes zijn onbekend, en afkomstig als uit een kruisbestuiving binnen mijn eigen tuin. Waarom zijn de vruchten zoals ze zijn? Waarom is de ene bitter en de andere zoet? Waarom zijn er van de ene veel meer dan van de andere? Waarom verschilt mijn tuin zoveel van die van een ander? Waarom is dat goed, en dat niet? Waarom vind die ander dat weer juist fout, wat voor zaadjes zijn er bij hem dan gezaaid? En door wie? Deze kruisbestuivingen in de eigen tuin levert vaak prille, niet levensvatbare zaadjes op. Juist, dit stukje grond is het perfecte plekje. Hier ga ik mijn zaak op starten. De goede zaak. Goed volgens mijn definitie. Goed zoals goed in mijn tuin is. Ik loop niet naar de horizon want daar bestaat geen goed en geen kwaad. Nee, we moeten ons ontwikkelen, we moeten het geestelijke land cultiveren. Er is werk aan de winkel. Ik heb dan wel geen zicht op de horizon, vanuit mijn ivoren toren heb ik wel een goed zicht op mijn tuin. Door wie hij precies is aangelegd weet ik niet meer. Mijn ouders sowieso. Mijn leraren ook. Mijn boeken die ik gelezen heb. Mijn ervaring. Maar wat deert het: ík vind mijn tuin representatief. Ik noem alle zaadjes van kruisbestuiving gegis in de ruimte. Waar het spoor bij jullie doodloopt gaat het veder buíten jullie. In het onverklaarbare. Ik kan het onverklaarbare verklaren. Waarom zijn de dingen zoals ze zijn? Wat is voor ons als collectief positief gebleken? En wat negatief? Hoe ligt de balans bij ons allen gemiddeld? Individueel kan het zo verschillend zijn. Maar ik zoek naar gemeenschappelijke factoren. Daarna ga ik pas op zoek naar het complementaire. Dat het doden van een ander levend, menselijk wezen, van nature niet hoeft is algemeen aanvaardbaar. Die zaadjes hadden de meeste al ingepland gekregen. De meeste konden het ook al benoemen als fout. Nu kunnen we daarover nog lang discussiëren, maar het komt mij uit, het geeft mij sowieso een veilig gevoel temidden hen allen. Ik benoem goed en kwaad, en maak ze alleen het onderscheid duidelijk. Goed en kwaad is énkel gedefinieerd op mijn geestelijke tuin. Waarop anders? Iets wat enkel kan bestaan bij definities is geen ander lot beschoren, en ik weet het verslavende gevoel van macht, dus ik maak graag gebruik van deze situatie om mijn tuin te kopiëren in al deze zielen. Mijn vruchten zullen overal gevonden worden. Mijn hemel zal op aarde al komen. Nu is mijn kans. Ik strooi de zaden, en bewerk ze. Maar helaas, ik ondervindt dat de concurrentie erg groot is. Hoe ga ik het klaarspelen om bij een ieder in de tuin te wieden? Hoe krijg ik het voor elkaar om mij telkens weer toe te laten? Enkel het vertellen hoe geweldig de vruchten zullen zijn werkt niet. Tenslotte, zodra ik weer vertrek uit hun tuin zijn ze geneigd dat stukje grond te vergeten. Ik moet bereiken dat ze én gefocust blijven op dat stukje grond én dat ze mij telkens toelaten. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan…Tenzij,… ik duidelijk maak dat mij niet toelaten per definitie kwaad is evenals het niet laten uitkomen van mijn vruchten en het zich gedragen naar mijn leefregels. Alleen via mijn leefregels zullen de zaden ontkiemen en planten voortbrengen vol van vrucht. Wie zich niet aan de leefregels houd, zal door het onbekende worden gestraft. Alles wat jullie niet kunnen verklaren, verklaar ik. Ik geef mijn presentatie. Niet als feit maar als visie. Geloof het en breng mijn vruchten voort. Wie mijn tuintje niet bijhoudt zal kwaad ondervinden. Dat is zoals het geld in mijn tuin, en dat moet nu ook die van jullie worden. Dat is de basis van mijn macht. Jullie nemen het over, en planten de zaadjes uit de vruchten in jullie tuin, welke weer bij mij vandaan komen, bij jullie onderdanen. Het bestaat enkel in de geest. Maar daar is ruimte genoeg. Het is er nooit vol. Hoe dichtbegroeid ook. Het licht schijnt er allang niet meer. Hoe benijdenswaardig was die baby toch in het begin. Zo’n onbevlekt uitzicht op de horizon. Nu, hoe ouder ik wordt, hoe verder ik de weg moet afleggen om de horizon waar te nemen. Maar, mama, ziet u nu wel dat goed en kwaad eigenlijk niet bestaan? De verdeling van de balans zoals die nu is, brengt de (westerse) wereld op een hoger niveau, en daar is op zich niets op tegen. Maar heeft u met mij al dat schijnbaar eindeloze stuk afgelegd naar het begin. Het hele eind terug. Daar naar de plek waar we de horizon kunnen zien? Nee, echt, je hoeft je tuin niet te vergeten. Maar weet dat alles geplant is als definitie, hoe goed bedoeld ook. Weet dat goed en kwaad alleen daar kan bestaan en verder nergens anders. Weet dat de wereld buiten de geest vrij is van goed en kwaad. Daar heerst alleen leven en dood. Dat is namelijk waaruit de horizon bestaat. En weet dat alles wat u vindt van de wereld in en om u heen, het resultaat is van uw tuin. God kan bestaan, maar dan wel in uw tuin. Net zoals ik de verkondiger was van God in al die tuintjes waar ik mijn gang in kon gaan. Op natuurlijke of onnatuurlijke basis. Mama, de wereld is uw tuin. Uw tuin is uw wereld. En een groot deel van uw tuin is ook mijn tuin. Ja, gekomen via natuurlijk en zelfs onnatuurlijk evenwicht. Maar mama, ik weet de weg naar de horizon. U ook?

1 opmerking:

Anoniem zei

Scherp geschreven!